Wild zwijn
Het wild zwijn is de voorouder van het tamme varken en wordt ook wel everzwijn genoemd. Een mannetje heet keiler, het vrouwtje zeug, een groep noemt men rotte of rot en biggen heten frislingen. In Nederland was het wild zwijn in de 19de eeuw uitgestorven, maar hij is door Prins Hendrik weer uitgezet. Nu komt het wild zwijn voor in gevestigde populaties op de Veluwe, in Limburg, Oost-Brabant en bij Nijmegen. De zwijnen in Natuurpark Lelystad leven in een groot, ruim verblijf met modderpoelen, bos, grasland en een waterplas en gedragen zich als wild.
Het wild zwijn heeft een donkere, borstelige vacht met een dikke ondervacht. In de lente verhaard het wild zwijn en krijgt hij een kortere en lichtere vacht. Hij heeft een gedrongen romp en een langwerpige kop met een afgeplatte, sterke snuit. Zijn oren zijn breed, rechtopstaand en behaard en hij heeft kleine ogen. De staart is recht en vrij lang en volwassen dieren hebben er een pluim aan. Een volwassen mannetje heeft twee slagtanden. Het zijn de twee hoektanden in de onderkaak die naar boven gericht staan. Ook de bovenste hoektanden zijn sterk ontwikkeld en wijzen omhoog. Hoe ouder een mannetje is, hoe verder deze hoektanden naar boven uitsteken. Over de borstkas heeft het mannetje een vier centimeter dikke laag kraakbeen, die dient als bescherming van de longen en het hart bij gevechten. Jonge wilde zwijnen hebben een zwartbruine vacht met goudgeelachtige strepen. Deze lopen van voor naar achter over de rug.
Naam: Wild zwijn of Everzwijn Soortnaam: Sus Scrofa Familie: varkens Leefgebied: Europa, Azië en Noord-Afrika Lengte: 1,20 tot 180 cm Schofthoogte: 90 cm Gewicht: varieert tussen 80 en 300 kg Voedsel: knollen, wortels van planten, bessen, noten, gras, klaver, landbouwgewassen en dierlijk voedsel
Bewoner van voedselrijke bossen
Het wild zwijn leefde oorspronkelijk in heel Europa (noordelijk tot Zuid-Scandinavië), Noordwest-Afrika en grote delen van Azië, van Ierland tot Japan en Java. Hij is ingevoerd in onder andere Engeland, Zweden, de Verenigde staten, Australië en enkele eilanden in de Grote oceaan. Het wild zwijn komt voor in droge en natte voedselrijke loofbossen en gemengde bossen. Hij heeft een duidelijke voorkeur voor eiken- en beukenbossen aangezien daar in de herfst veel eikels en beukennootjes (de zogenaamde ‘mast’) te vinden zijn. Mannetjes zijn groter dan vrouwtjes. In het noorden worden zwijnen zwaarder dan in het zuiden, mannetjes wegen daar soms wel 200 kg. Het lichaamsgewicht is ook afhankelijk van de leefomstandigheden. In Nederland worden wilde zwijnen doorgaans niet zwaarder dan 120 kg.
Schemer- en nachtdieren
Een wild zwijn is een echt nacht- en schemerdier. Op zoektochten naar voedsel kan hij grote afstanden afleggen tot wel vijftien kilometer. Zwijnen kunnen goed graven met hun snuit en voorpoten en zo grote percelen bosgrond omwoelen. Bij sommige bosbouwers zijn ze hierom geliefd, omdat ze zo zorgen voor kiembedden voor natuurlijke verjonging. Voor landbouwers is het omwoelen van hun akkers uiteraard niet gunstig.
Een goede neus en slechte ogen
Een wild zwijn heeft een scherp gehoor en goed reukvermogen, maar ze kunnen slecht zien. Wilde zwijnen leven in groepen, ook wel rotte genoemd, tot wel dertig dieren. Een rotte bestaat uit een aantal vrouwtjes en hun jongen van het eerste en het tweede jaar. Mannetjes leven vanaf hun derde levensjaar alleen. In de rotte geldt een duidelijke rangorde waarbij de mannelijke dieren helemaal onderaan de ladder staan.
Lekker in de modder rollen
Ter verzorging van hun huid en vacht, nemen wilde zwijnen modderbaden, ook wel zoelen genoemd. Na dit bad blijft een laagje modder op hun huid zitten. Door het schuren langs bomen verwijderen ze niet alleen dit modderlaagje, maar ook huidparasieten. De schuurbomen staan vlakbij het modderbad, zijn 50-60 cm boven de grond afgeschuurd en door het veelvuldig gebruik verkleurd en gepolijst. Een modderbad wordt gemaakt op van nature natte plekken. Vaak zijn er prenten, schuurbomen met haren, uitwerpselen en wroetplekken in de omgeving te vinden. Zoelplekken worden ook wel door edelherten gebruikt; de veegsporen op de boom bevinden zich dan tot 2 meter hoogte. In het zwijnenverblijf in Natuurpark Lelystad zijn de zoel- en schuurplekken goed te zien.
Een wild zwijn is een alleseter. Hij eet voornamelijk plantaardig voedsel zoals eikels, kastanjes, gras, knollen, wortels en truffels, vruchten, bessen en groene plantendelen. Maar ook dierlijk voedsel zoals aas, regenwormen, insectenlarven, amfibieën, vogels en kleine knaagdieren. Meestal wroeten ze met hun snuit in de bosbodem om naar voedsel te zoeken. Voedsel onder de grond kunnen ze op geur vinden.
Wist je dat? - Wilde zwijnen hebben geen territorium. Ze zwerven rond op zoek naar voedsel. - Overdag rust het wild zwijn in dichte dekking, bij voorkeur in droge, jonge bosjes. - In februari, maart of april maakt een vrouwtje een kraamkamer: een kuil van een enkele decimeters diep waar ze achteruitlopend plantenmateriaal zoals gras, loof en mos in sleept. Hier worden de biggen (ook wel frislingen genoemd) geboren. - In Nederland zijn de grootste bedreigingen het verkeer en de jacht.